Wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 gepubliceerd

Op 14 maart 2025 is het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 gepubliceerd. We maakten in een eerder artikel al melding van het feit dat dit wetsvoorstel in het voorjaar zou volgen. 

Hoge Raad 

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad (HR) in het zogenoemde Kerstarrest beslist dat de wetgeving van box 3, zoals deze gold sinds 2017, in strijd was met het Europees recht. De HR oordeelde dat met terugwerkende kracht rechtsherstel moest worden geboden aan belastingplichtigen.  
 
Naar aanleiding van dit arrest heeft de wetgever de wet gewijzigd per 1 januari 2023 en met terugwerkende kracht tot en met 2017 wettelijke regels ingevoerd om rechtsherstel te bieden. Echter, zoals we eerder schreven, oordeelde de HR in de arresten van 6 juni 2024, 14 juni 2024, 2 augustus 2024 en 20 december 2024 dat deze gewijzigde wet- en regelgeving ook in strijd met het Europees Recht was. Samengevat oordeelde de HR dat alleen over het werkelijk rendement belasting mocht worden geheven. De HR heeft in deze arresten ook aangegeven wat onder werkelijk rendement moet worden verstaan. 

Rechtsherstel 

Dus met terugwerkende kracht naar 2017 moet rechtsherstel worden geboden aan belastingplichtigen die op grond van de wet meer belasting moesten betalen dan de belasting over het werkelijk rendement. Overigens geldt dit niet voor alle belastingplichtigen. Over de jaren 2017 tot en met 2020 betreft het alleen belastingplichtigen met een definitieve aanslag met box 3-inkomen die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of later pas is opgelegd) en die tijdig bezwaar hebben gemaakt dan wel om ambtshalve vermindering hebben verzocht (of dit alsnog doen, als dat mogelijk is). Voor de jaren vanaf 2021 geldt het rechtsherstel voor alle belastingplichtigen met een box 3-inkomen. 

Wetsvoorstel wet tegenbewijsregeling box 3 

De wetgever wil met het Wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 de wet in lijn brengen met de jurisprudentie van de HR. Het wetsvoorstel geeft nadere invulling op die onderdelen waarop de HR niet is ingegaan. Hierdoor ontstaat voor een ieder een eenduidig kader. 

Werkelijk rendement 

In het wetsvoorstel wordt, in navolging van en in aanvulling op de arresten van de HR, het werkelijk rendement op hoofdlijnen als volgt gedefinieerd: 
  • Het wordt per jaar berekend en kan niet verrekend worden met andere jaren; 
  • Er moet rekening gehouden worden met alle vermogensbestanddelen in dat jaar, ook die vermogensbestanddelen die de belastingplichtige in de loop van het jaar heeft verkregen; 
  • Er wordt geen rekening gehouden met het heffingvrij vermogen; 
  • Er wordt geen rekening gehouden met inflatie; 
  • Direct rendement (zoals huur, dividend, rente) valt onder werkelijk rendement; 
  • Ook nog niet gerealiseerd rendement (waardestijging van een vermogensbestanddeel) valt onder het werkelijk rendement; 
  • Waardestijgingen door investeringen worden niet als werkelijk rendement beschouwd; 
  • Kosten zijn niet aftrekbaar (behalve rentekosten van schulden); 
  • Voor het werkelijk rendement van box-3-woningen gelden afzonderlijke (en complexe) regels; 
  • Het eigen gebruik van woningen in box 3 wordt voor de jaren tot en met 2025 op nihil gesteld. Vanaf 2026 vormt dit voordeel onderdeel van het werkelijk rendement. 

Formulier Opgave Werkelijk Rendement (OWR) 

De bewijslast voor het werkelijk rendement ligt bij de belastingplichtige. Hiervoor wordt een formulier OWR ontwikkeld dat rond de zomer beschikbaar komt. Het is de intentie van de wetgever dat dit wetsvoorstel snel wordt aangenomen. Het heeft dus terugwerkende kracht, zoals hiervoor beschreven. 

Tot slot 

Als u tot de doelgroep behoort, is het raadzaam nu al de bescheiden te verzamelen waarmee u het werkelijk rendement kunt bepalen. We volgen de behandeling van het wetsvoorstel uiteraard op de voet en zullen u blijven informeren. Hebt u nu al vragen hierover? Neem dan contact op met uw BDO-adviseur. 

Neem contact op