Voorjaarsnota 2023 - Deze fiscale regels wil het kabinet aanpassen

In de Voorjaarsnota 2023 doet het kabinet een behoorlijk aantal voorstellen tot aanpassing van de fiscale wet- en regelgeving. In dit stuk informeren wij u over de meest in het oog springende wijzigingsvoorstellen.

Welke fiscale voorstellen heeft het kabinet gedaan?


Overdrachtsbelasting en omzetbelasting (btw)
 
  • Aanpak vastgoedaandelentransacties

Het is mogelijk om met toepassing van de zogeheten samenloopvrijstelling nieuwe onroerende zaken via een aandelentransactie over te dragen, zodat er zowel geen btw als geen overdrachtsbelasting is verschuldigd. Dit wordt naar verwachting aangepakt per 1 januari 2024 zodat de verkrijging van de aandelen in zogeheten onroerendezaakrechtspersonen met ‘nieuw’ vastgoed in bepaalde situaties niet langer onder het bereik van de samenloopvrijstelling valt. Dit voorstel is eerder in internetconsultatie gebracht. Hierover hebben wij u eerder geïnformeerd. Naar aanleiding van deze consultatie wordt gewerkt aan een aangepast voorstel met overgangsrecht. 

  •  Mogelijke aanpassing van de splitsingsvrijstelling in overdrachtsbelasting

Een verkrijging van onroerende zaken via een juridische splitsing is onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Volgens het kabinet is deze splitsingsvrijstelling te ruim vormgegeven. Daarom wordt bekeken of de voorwaarden voor een vrijgestelde verkrijging van onroerende zaken via splitsingen kunnen worden aangescherpt vanaf 2024 of 2025.

  • Aanpassing aanvullende margeregeling 

De aanvullende margeregeling in de btw voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen kan per 1 januari 2025 niet langer worden toegepast als deze goederen worden verkregen tegen het verlaagde tarief. Met deze maatregel wordt ‘btw-tariefshoppen’ voorkomen. Het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing aanvullende margeregeling is eerder ter internetconsultatie is aangeboden. 

  • Wijziging btw-regels voor virtuele activiteiten en evenementen

Met ingang van 1 januari 2025 veranderen de btw-regels voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve en vermakelijkheids- en soortgelijke activiteiten en evenementen. Vanaf die datum zijn deze diensten belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd indien deelname virtueel is in plaats van fysiek. 

  • Een btw-herziening op verbouwingsdiensten 

Het kabinet overweegt een herzieningsmogelijkheid voor (kostbare) verbouwingsdiensten. Met deze maatregel wil men constructies voorkomen. Het gaat dan concreet over het creëren van een btw-aftrek voor de verbouwingskosten door vastgoed eerst kortstondig btw-belast te gaan verhuren terwijl btw-vrijgestelde verhuur wordt beoogd voor de langere termijn. 
 

Inkomstenbelasting en schenk- en erfbelasting
 

  • Afschaffing betalingskorting voorlopige aanslag

Wordt een voorlopige aanslag inkomstenbelasting geheel betaald vóór de eerste betalingstermijn, dan geldt een betalingskorting. Er is voorgesteld deze betalingskorting vanaf 2024 af te schaffen.

  • Aanpassingen in de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten

Voor de overgang van ondernemingsvermogen via een schenking of vererving bevat de inkomstenbelasting een doorschuifregeling onder voorwaarden (DSR). Wordt de DSR toegepast, dan betaalt de schenker of erflater geen inkomstenbelasting. De belastingclaim gaat over naar de verkrijger(s) van het ondernemingsvermogen. In de schenk- en erfbelasting kennen we een bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Op grond daarvan is een verkrijger van het ondernemingsvermogen onder voorwaarden geen of zeer weinig schenk- of erfbelasting verschuldigd. Voorgesteld is deze DSR en BOR als volgt aan te passen:

  1. Onroerende zaken die worden verhuurd aan derden, worden vanaf 2024 aangemerkt als beleggingsvermogen waardoor de DSR en de BOR daarop niet (meer) van toepassing zijn.
  2. De vrijstelling in de BOR wordt met ingang van 2025 gesteld op 100% van de ‘goingconcern-waarde’ van de onderneming tot € 1,5 miljoen (dat is nu ongeveer € 1,2 miljoen) en 70% (dat is nu 83%) over het meerdere aan ondernemingsvermogen.
  3. De DSR en BOR gelden voor ondernemingsvermogen maar bij de verkrijging van aandelen in vennootschappen (zoals BV’s) geldt dat een deel van het aanwezige beleggingsvermogen wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. Deze ‘doelmatigheidsmarge’ vervalt vanaf 2025.
  4. Bedrijfsmiddelen die deels in de onderneming en deels in privé worden gebruikt, kunnen als ondernemingsvermogen worden geoormerkt, zodat de DSR en de BOR daarop volledig van toepassing kan zijn. Met ingang van 2025 gelden de DSR en BOR uitsluitend voor zover die bedrijfsmiddelen binnen de onderneming worden gebruikt.
  5. De DSR en de BOR gelden vanaf 2025 alleen voor ‘normale’ aandelen die een belang vertegenwoordigen van minimaal 5% en die volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en de liquidatieopbrengst. De ‘verwateringsregeling’ en de regeling voor bepaalde preferente aandelen blijven in huidige vorm bestaan.
  6. Voor de toepassing van de BOR is onder meer vereist dat wordt voldaan aan een bezitseis en een voortzettingseis. Deze twee eisen zijn vrij star en dat zorgt voor knelpunten in de praktijk. Vanaf 2025 wordt een aantal van deze knelpunten weggenomen.
  7. De toepassing van de DSR in het geval van schenkingen geldt alleen als de verkrijger op het schenkingstijdstip al 36 maanden in dienst is bij de vennootschap. Deze dienstbetrekkingseis vervalt vanaf 2025.
  8. In de praktijk blijkt dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de BOR, bijvoorbeeld doordat mensen op hoge leeftijd hun niet-ondernemingsvermogen omzetten in ondernemingsvermogen zonder dat sprake is van een reële bedrijfsoverdracht. Vanaf 2025 worden maatregelen getroffen die dergelijk oneigenlijk gebruik (moeten) tegengaan.​
  • Aanpassingen voor inkomsten uit sparen en beleggen (box 3)

Eind 2021 heeft de Hoge Raad de fiscale wetgever een enorme tik op de vingers gegeven: de regeling voor inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) in de inkomstenbelasting voldoet niet. Op dit moment bevinden we ons in periode waarin tijdelijke regels gelden (overbruggingsperiode). Het is de bedoeling om uiteindelijk te komen tot houdbare en uitvoerbare regels voor de langere termijn (toekomst). Het invoeren van dat toekomstige stelsel wordt uitgesteld van 2026 naar 2027. In augustus 2023 wordt over de precieze vormgeving van het toekomstige stelsel besloten. Voor de overbruggingsperiode zijn de volgende voorstellen gedaan:

  1. Het aandeel in het vermogen van een Vereniging van Eigenaren (VvE) is een vermogensrecht dat tijdens de overbruggingsperiode van box 3 in de categorie ‘overige bezittingen’ valt. Voorgesteld wordt om deze vermogensrechten onder de categorie banktegoeden te plaatsen, omdat dit vermogen meestal op een bankrekening staat en deze categorie daarom beter bij dit vermogensbestanddeel past.
  2. Het aandeel in het vermogen op een zogeheten derdengeldenrekening van een notaris is ook een vermogensrecht dat tijdens de periode van de overbruggingswet box 3 in de categorie ‘overige bezittingen’ valt. Net zoals bij de aandelen in VvE worden de vermogensrechten door middel van deze maatregel onder de categorie banktegoeden geplaatst.
  3. Vorderingen en schulden tussen fiscaal partners en tussen ouder en minderjarige kinderen worden voortaan genegeerd voor de berekening van de belastingheffing in box 3. Deze vorderingen en schulden hoeven dus niet meer in de belastingaangiften te worden vermeld. Bij ouders en minderjarige kinderen gaat het dan alleen om de situatie waarin het inkomen van het minderjarige kind aan de ouders wordt toegerekend omdat alleen dan sprake is van dezelfde aangifte.
  • Eigen woning

Het eigenwoningforfait voor woningen tot een WOZ-waarde van € 1,2 miljoen gaat naar 0,3%. Voor woningen met een hogere WOZ-waarde is het eigenwoningforfait 2,35%.

  • Ruimere toepassing herinvesteringsreserve bij gedeeltelijke staking door overheidsingrijpen

Voorgesteld wordt om de toepassing van de herinvesteringsreserve te verruimen in situaties waarin een gedeelte van een onderneming wordt gestaakt als gevolg van overheidsingrijpen. Het gebruik van de herinvesteringsreserve wordt daardoor toegankelijker, onder meer voor agrariërs die stoppen.


Loonheffingen:
 

  • Einde tijdelijke verhoging vrije ruimte werkkostenregeling

De ‘vrije ruimte’ over de eerste schijf (tot een loonsom van € 400.000) in de werkkostenregeling is in 2023 eenmalig verruimd van 1,92% naar 3%. Voorgesteld is deze tijdelijke verhoging vanaf 2024 te laten vervallen zodat voor de eerste schijf 1,92% geldt.

  • Afschaffing loonkostenvoordelen doelgroep ouderen

De loonkostenvoordelen moeten ervoor zorgen dat kwetsbare groepen werknemers betere kansen hebben op de arbeidsmarkt. Het loonkostenvoordeel voor ouderen zal echter per 2026 worden afgeschaft omdat uit evaluatie blijkt dat de doelmatigheid beperkt is.

  • Vereenvoudiging vrijstelling OV-abonnementen

Op dit moment bestaat de mogelijkheid reiskosten van werknemers onbelast te vergoeden. Het voornemen is de huidige twee regelingen voor het onbelast verstrekken van OV-abonnementen door werkgevers te vervangen door één vrijstelling.

  • Pensioen- en lijfrente: uitstel bedrag ineens

Vanaf 1 januari 2024 zou het mogelijk zijn om 10% van het pensioen- of lijfrentekapitaal ineens te ontvangen bij het ingaan van het pensioen of lijfrente. Deze wijziging wordt uitgesteld tot 1 juli 2024.

  • Tegengaan van belastingontwijking via niet reguliere afwikkeling van pensioenaanspraken in een BV

Het kabinet overweegt een mogelijke wetswijziging gericht tegen belastingontwijking via een niet reguliere afwikkeling van pensioenaanspraken in een BV. In de kern gaat het hierbij over pensioenen of oudedagsverplichtingen die zich in een BV bevinden, waarbij een niet-toegestane fiscale handeling plaatsvindt. Feitelijk heeft dit directe belastingheffing tot gevolg, maar de Belastingdienst ziet dergelijke niet-toegestane handelingen vaak niet. Als vervolgens in de toekomst geen uitkeringen meer gedaan worden uit het pensioen of oudedagsverplichting, blijft dit volledig buiten de belastingheffing


Vennootschapsbelasting en dividendbelasting:
 

  • Aanscherping renteaftrekbeperking voor vastgoedlichamen

Op grond van een maatregel in de vennootschapsbelasting (earningsstrippingregeling) zijn rentelasten in bepaalde situaties niet aftrekbaar. In de kern is dat het geval voor zover het saldo van verschuldigde en ontvangen rente meer is dan het hoogste van de volgende bedragen: 20% van de ‘gecorrigeerde winst’ en € 1 miljoen (drempelbedrag). Volgens het kabinet geeft het drempelbedrag van € 1 miljoen bedrijven een prikkel om investeringen te verdelen over meerdere vennootschappen. Daarbij worden de rentelasten dan zodanig verdeeld dat men onder het drempelbedrag van € 1 miljoen blijft. Dit gebeurt kennelijk met name bij vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed.

Daarom wordt voorgesteld om het drempelbedrag van € 1 miljoen vanaf 1 januari 2025 buiten toepassing te laten voor dergelijke vastgoedlichamen. De rentelasten zijn voor hen dan niet meer aftrekbaar voor zover het saldo van verschuldigde en ontvangen rente meer is dan 20% van de ‘gecorrigeerde winst’. Dit voorstel is nog niet concreet uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld nog onduidelijk wat de definitie wordt van ‘vastgoedlichamen’.

  • Extra maatregelen gericht tegen ‘dividendstripping’

Als een vennootschap dividend uitkeert, is de dividendontvanger als hoofdregel 15% dividendbelasting verschuldigd. In Nederland woonachtige of gevestigde aandeelhouders kunnen de dividendbelasting meestal verrekenen met de inkomsten- of vennootschapsbelasting. Voor buitenlandse aandeelhouders ligt dat soms anders en zij zijn de dividendbelasting dan daadwerkelijk verschuldigd. Het komt in de praktijk voor dat wordt geprobeerd deze belastingheffing te ontwijken via ‘dividendstripping’. Daarbij wordt de economische en juridische gerechtigdheid tot dividenden opgesplitst. Hoewel er al regels bestaan om dat tegen te gaan, worden vanaf 1 januari 2024 twee maatregelen getroffen om dat (nog) beter aan te pakken.

De eerste maatregel is het wettelijk vastleggen van een registratiedatum. Er wordt dan vastgelegd wie op deze datum recht heeft op verrekening, vermindering of teruggaaf van dividendbelasting. De tweede maatregel houdt in dat de bewijslastverdeling wordt aangepast, zodat de bewijspositie van de inspecteur wordt verbeterd. Deze nieuwe regels veranderen overigens niets aan de hoogte van de dividendbelasting die betaald moet worden, maar zorgen ervoor dat dividendstripping beter kan worden bestreden.

Wat betekenen de voorgestelde wijzigingen voor u(w organisatie)?

Het Kabinet is van plan deze fiscale voorstellen later meer concreet uit te werken in wetsvoorstellen. Het is afwachten of de voorstellen uiteindelijk - en in de voorgestelde vorm - de eindstreep zullen halen. Dan worden de details bekend. Wij adviseren u om, waar dat mogelijk is, nu al rekening te houden met de voorgestelde wijzigingen. Mocht u vragen hebben, neem dan contact op met uw BDO-adviseur.