‘Loon’ in de zin van art. 32bb Wet LB 1964 omvat ook eindheffingsbestanddelen

In navolging van de conclusie van A-G Pauwels, heeft de Hoge Raad op 4 april 2025 een belangrijk arrest gewezen in het kader van pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen die werknemers van de inhoudingsplichtige ontvangen. Kort gezegd houdt deze bepaling in dat niet alleen de werknemer (op de reguliere wijze) belasting verschuldigd is over de vertrekvergoeding, maar de werkgever  ook nog eens 75% loonbelasting verschuldigd is over het excessieve gedeelte van de vergoeding. Het doel van deze bepaling is om werkgevers te ontmoedigen dit soort excessieve vertrekvergoedingen aan werknemers te betalen. 

Feiten

De feiten zijn als volgt. Een werknemer was van 1 december 2013 tot 24 april 2018 als bestuurder werkzaam bij een Nederlandse inhoudingsplichtige. Op gezamenlijk verzoek werd op het loon van de werknemer de 30%-regeling toegepast, waardoor deze persoon 30% van zijn loon belastingvrij genoot. Op 25 april 2018 werd de dienstbetrekking beëindigd. Aangezien de werknemer in 2018  een  vertrekvergoeding van ruim 8 miljoen euro ontving, werd de inhoudingsplichtige geconfronteerd met de pseudo-eindheffing van artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964. Kort gezegd betekende dit dat de inhoudingsplichtige een werkgeversheffing van 75% over het excessieve gedeelte van de vertrekvergoeding verschuldigd was. 

Geschil

Dat de regeling voor excessieve vertrekvergoedingen van toepassing was, stond buiten kijf. Wel verschilden de inspecteur en de belanghebbende van mening over de vraag of eindheffingsbestanddelen – zijnde de aangewezen gerichte vrijstellingen (zoals de 30%-regeling) en de vergoedingen en verstrekkingen in de vrije ruimte -  tot ‘het loon’ behoren zoals bedoeld in artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat dit niet het geval was. De inspecteur was echter van mening dat dit wél het geval was. 

Oordeel Hoge Raad

Anders dan het hof had geoordeeld, kwam de Hoge Raad, in navolging van A-G Pauwels, tot het oordeel dat dat deze eindheffingsbestanddelen wél tot het loon in de zin van artikel 32bb Wet op de loonbelasting 1964 behoren. Volgens de hoogste rechter bevat artikel 32bb namelijk geen eigen definitie van het begrip loon. Ook in de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling is niet opgenomen dat de wetgever heeft bedoeld af te wijken van het reguliere loonbegrip in de loonbelasting door eindheffingsbestanddelen buiten de reikwijdte van dit loonbegrip te houden. Derhalve moet worden aangesloten bij het ‘algemene’ loonbegrip, dat is opgenomen in artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964, waaruit volgt dat alles dat de werknemer in die hoedanigheid uit de dienstbetrekking geniet als loon kwalificeert. Daaronder vallen - zoals nu blijkt ook voor de bepaling van de pseudo-eindheffing - dus ook de aangewezen eindheffingsbestanddelen.  

Relevantie praktijk 

Voor de praktijk is dit een belangrijk arrest. In deze casus was met name van belang of de vrijgestelde vergoeding op grond van de 30%-regeling tot het loon behoorde van de werknemer. Het oordeel van de Hoge Raad gaat echter verder dan enkel de gerichte vrijstelling voor (forfaitaire) extraterritoriale kosten. Alle twaalf de gerichte vrijstellingen én aangewezen vergoedingen en verstrekkingen (vrije ruimte) worden voor artikel 32bb tot het loon gerekend. Dit betreft dus ook de zakelijke reis- en verblijfkosten, alsmede bijvoorbeeld studiekosten, waarbij het maar de vraag is of de werknemer dit zelf ook ervaart als loon. Vanwege de grammaticale interpretatie die de Hoge Raad in dit geval voorstaat, doet deze belevenis van de werknemer er echter niet toe.

Vragen of meer informatie? 

Heeft u vragen op het gebied van een (excessieve) vertrekvergoeding? Of heeft u andere vragen met betrekking tot de loonheffingen/sociale zekerheid? Neem dan contact op met uw contactpersoon binnen BDO of met één van onze loonheffingenspecialisten. Wij helpen u graag.

Contact