HvJ EU: deelnemingsvrijstelling moet geweigerd worden bij misbruik

Op 3 april 2025 oordeelde het Hof van Justitie (HvJ) van de Europese Unie (EU) dat in EU-situaties een nationale deelnemingsvrijstelling moet worden geweigerd op grond van de algemene antimisbruikregel (General Anti-Abuse Rule, GAAR) van de moeder-dochterrichtlijn (MDR) in gevallen van misbruik (Nordcurrent, zaak C-228/24). Om een constructie als ‘misbruik’ te kunnen bestempelen, moet sprake zijn van (i) een ‘kunstmatige constructie’; en (ii) die is opgezet met het (hoofd)doel om een belastingvoordeel te behalen dat het doel van de MDR ondermijnt. Op basis van een globale benadering dient aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden te worden onderzocht of een constructie kunstmatig is. Dat is het geval als geldige zakelijke redenen ontbreken die de economische realiteit weerspiegelen. Niet alleen feiten en omstandigheden die bestonden op het moment van de dividenduitkering zijn daarbij relevant, ook omstandigheden die daarvoor plaatsvonden moeten worden meegenomen in de analyse. De bevindingen van het HvJ EU in deze zaak zijn de eerste over de relatie tussen de MDR GAAR en de deelnemingsvrijstelling. Dit arrest vult bestaande jurisprudentie over misbruik van bronbelastingvrijstellingen verder aan (bijv. 'Deense zaken' T Danmark en Y Denmark, zaken C-116/16 en C-117/16).

Feiten van de zaak

In 2018 en 2019 heeft het in Litouwen gevestigde ‘gamingbedrijf’ Nordcurrent dividend ontvangen van haar dochtervennootschap die gevestigd is in het Verenigd Koninkrijk (UK Sub). Dit dividend zou op het niveau van Nordcurrent zijn vrijgesteld door toepassing van de Litouwse deelnemingsvrijstelling, hetgeen een implementatie vormt van art. 4 MDR. De Litouwse belastingdienst beschouwde UK Sub als een “kunstmatige constructie”, opgezet om een belastingvoordeel te verkrijgen en weigerde daarom de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op dividenden ontvangen van UK Sub. Deze beslissing was gebaseerd op het feit dat UK Sub weinig personeel, beperkte materiële middelen en geen eigen kantoorruimte had in het Verenigd Koninkrijk. De weigering van de deelnemingsvrijstelling was gebaseerd op de MDR GAAR. Nordcurrent vocht de beslissing aan bij de Litouwse rechter (Geschillencommissie Belastingen), hetgeen leidde tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU. 

De Litouwse rechter oordeelt dat UK Sub geen doorstroomvennootschap is (zoals gedefinieerd in de Deense zaken) en dat UK Sub inkomsten ontving uit activiteiten die het in eigen naam uitvoerde. Verder is de Litouwse rechter van mening dat UK Sub een echte functie vervulde en echte activiteiten verrichtte vanaf de oprichting in 2009 tot 2018 en 2019. De Litouwse rechter bepaalt verder dat UK Sub niet rechtstreeks een belastingvoordeel verkreeg, omdat de winst in het Verenigd Koninkrijk onderworpen was aan een hoger belastingtarief dan het geval zou zijn geweest als zij in Litouwen zou zijn gevestigd.

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 

De Litouwse rechter heeft de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU: 
  1. Is het in overeenstemming met de doelstellingen van de MDR GAAR om een nationale deelnemingsvrijstelling te weigeren als de moedermaatschappij dividenden ontvangt van een winst genererende dochtervennootschap die geen doorstroomvennootschap is, maar toch kan worden beschouwd als een kunstmatige constructie vanwege haar structuur?
  2. Moet voor de beoordeling of sprake is van een kunstmatige constructie alleen rekening worden gehouden met de feiten en omstandigheden op het tijdstip van de dividenduitkering, ook al waren er aanvankelijk commerciële redenen voor de oprichting van de dochtervennootschap? 
  3. Is de kwalificatie van een constructie als kunstmatig onder de MDR GAAR op zichzelf voldoende om te concluderen dat sprake is van misbruik van de MDR?

Oordeel HvJ EU

Het HvJ EU oordeelt als volgt: 
  1. Als de twee elementen van misbruik aanwezig zijn, moet een nationale deelnemingsvrijstelling in EU-situaties worden geweigerd als een dochtervennootschap een “kunstmatige constructie” oplevert, zelfs als zij geen doorstroomvennootschap is en de dividenden voortvloeien uit winsten die behaald zijn met eigen activiteiten. 
  2. Om te beoordelen of een constructie kunstmatig is onder de MDR GAAR, moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden onderzocht, niet alleen die op het moment van de dividenduitkering of de totstandkoming van de constructie aanwezig waren. Een constructie die aanvankelijk om geldige commerciële redenen is opgezet, kan later alsnog kunstmatig worden vanwege gewijzigde omstandigheden en vice versa. 
  3. Het feit dat een dochtervennootschap als een kunstmatige constructie wordt aangemerkt is op zichzelf onvoldoende om de deelnemingsvrijstelling met toepassing van de MDR GAAR te weigeren. Om van misbruik te kunnen spreken moeten aan twee voorwaarden worden voldaan: (i) een kunstmatige constructie; en (ii) die is opgezet met het (hoofd)doel om een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel van de MDR ondermijnt. Het HvJ EU merkte verder op dat het bestaan van een belastingvoordeel moet worden beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden en rekening moet worden gehouden met het algehele fiscale effect van de opgezette constructie in de betrokken lidstaat. Dit is relevant omdat structuren die een vermindering van ‘de belastingdruk’ bewerkstelligen, niet noodzakelijk verband hoeven te houden met misbruik van ‘voordelen die voortvloeien uit de MDR’. 

Gevolgen van het arrest

De bevindingen van het HvJ EU in deze zaak zijn de eerste met betrekking tot de relatie tussen de MDR GAAR en de deelnemingsvrijstelling en kunnen in bepaalde specifieke omstandigheden een nadelig effect hebben op belastingplichtigen in de EU met dochtervennootschappen in de EU. 

De verduidelijking van het HvJ EU over het in aanmerking nemen van alle feiten en omstandigheden met betrekking tot een “kunstmatige constructie” en een “(hoofd)doel om een belastingvoordeel te verkrijgen” onder de MDR GAAR is echter gunstig voor belastingplichtigen in de EU. Het benadrukt dat de vennootschapsbelastingdruk in de EU-lidstaat een relevante factor kan zijn voor de beoordeling of sprake is van misbruik. Ook maakt het duidelijk dat belastingautoriteiten een (EU)structuur niet alleen kan betitelen als misbruik en dus de voordelen van de MDR mag weigeren (dus deelnemingsvrijstelling en inhoudingsvrijstelling) vanwege het enkele feit dat geldige zakelijke redenen afwezig zijn en/of substance ontbreekt. 

Een eerdere uitlating van de Europese Commissie kan de indruk hebben gewekt dat nationale deelnemingsvrijstellingen niet worden geraakt door de introductie van de MDR GAAR. De vraag is nu welk effect de Nordcurrent zaak van het HvJ EU heeft op lidstaten, zoals Nederland, die deze opmerking van de Europese Commissie hebben gevolgd. Multinationale groepen wordt aangeraden de ontwikkelingen op dit gebied in de gaten te houden en de positie van hun investeringen in EU-dochtervennootschappen in het licht van dit arrest nader te bestuderen. BDO kan helpen bij een dergelijke analyse. Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. 

Meer informatie

Heeft u vragen? Neem gerust contact op met uw BDO-adviseur.

Neem contact op