Gefixeerde schadevergoeding volgens de rechter niet genormeerd door de WNT
Gefixeerde schadevergoeding volgens de rechter niet genormeerd door de WNT
Op 10 augustus 2023 heeft het hof ‘s -Hertogenbosch geoordeeld dat een statutair bestuurder recht had op de gefixeerde schadevergoeding en dat deze schadevergoeding niet genormeerd is door de WNT.
In deze uitspraak ging het om een topfunctionaris van een WNT-instelling van wie het dienstverband werd beëindigd middels een brief van de Raad van Toezicht. De geldende opzegtermijn van 6 maanden werd daarbij niet in acht genomen.
Naar aanleiding van het ontslag verzocht de topfunctionaris om toekenning van de transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en een contractuele vergoeding van € 75.000,-. Het hof nam aan dat er sprake was van een rechtmatige opzegging en kende alle vergoedingen toe behalve de billijke vergoeding.
Het hof oordeelde vervolgens dat artikel 2.10 lid 1 WNT er niet voor zorgt dat de gefixeerde schadevergoeding is genormeerd tot het maximum van € 75.000,-. Het hof verwees hiervoor naar artikel 4 lid 2 van de Uitvoeringsregeling WNT. Hierin is namelijk opgenomen dat tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband niet worden gerekend de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband die voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, of slechts voor zover de uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig daaruit voortvloeit. De gefixeerde schadevergoeding vloeit voort uit artikel 7:672 lid 11 BW en voldoet daarmee aan de hiervoor genoemde eis.
De rechter neemt dus niet bij voorbaat aan dat er sprake is van een uitkering die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. De rechter wil ook weten of dit niet bij voorbaat bedacht is om ervoor te zorgen dat de topfunctionaris een hogere uitkering ontvangt dan het maximum van € 75.000,-.
In deze uitspraak ging het om een topfunctionaris van een WNT-instelling van wie het dienstverband werd beëindigd middels een brief van de Raad van Toezicht. De geldende opzegtermijn van 6 maanden werd daarbij niet in acht genomen.
Naar aanleiding van het ontslag verzocht de topfunctionaris om toekenning van de transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en een contractuele vergoeding van € 75.000,-. Het hof nam aan dat er sprake was van een rechtmatige opzegging en kende alle vergoedingen toe behalve de billijke vergoeding.
Gefixeerde schadevergoeding
De vergoeding die het meeste aandacht vereist in deze uitspraak is de gefixeerde schadevergoeding. Deze schadevergoeding vloeit voort uit artikel 7:672 lid 11 BW. Een werknemer kan een beroep doen op de gefixeerde schadevergoeding wanneer er onregelmatig wordt opgezegd. Onregelmatige opzegging houdt in dat de werkgever niet de juiste opzegtermijn in acht neemt. Het hof was van oordeel dat dat hier het geval was, omdat de opzegtermijn van 6 maanden niet in acht was genomen.Het hof oordeelde vervolgens dat artikel 2.10 lid 1 WNT er niet voor zorgt dat de gefixeerde schadevergoeding is genormeerd tot het maximum van € 75.000,-. Het hof verwees hiervoor naar artikel 4 lid 2 van de Uitvoeringsregeling WNT. Hierin is namelijk opgenomen dat tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband niet worden gerekend de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband die voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, of slechts voor zover de uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig daaruit voortvloeit. De gefixeerde schadevergoeding vloeit voort uit artikel 7:672 lid 11 BW en voldoet daarmee aan de hiervoor genoemde eis.
Afspraak/opzetje?
Vervolgens toetst het hof ook nog of er sprake is geweest van een afspraak/opzetje tussen partijen om te komen tot een hogere uitkering in verband met de beëindiging van het dienstverband dan in de WNT is toegestaan. Het hof stelt vast dat er geen sprake is van een afspraak/opzetje, omdat de werkgever tegen een extreem korte termijn heeft opgezegd en er daarna geen loon is betaald aan de werknemer. Bovendien heeft de werknemer zich verzet tegen de vrijstelling van werk.De rechter neemt dus niet bij voorbaat aan dat er sprake is van een uitkering die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. De rechter wil ook weten of dit niet bij voorbaat bedacht is om ervoor te zorgen dat de topfunctionaris een hogere uitkering ontvangt dan het maximum van € 75.000,-.